ARTIKEL

De Klarinet 134 – jaargang 23 – maart / april 2021

Vijf wegen naar Saint-Saëns

door Daan Bronkhorst

Uit de Franse krant Le Figaro van 25 december 1921: “Daarginds, in Algiers, ver van zijn vrienden, bijna alleen, in de droevige en ijzige vervreemding van een hotelkamer, is de briljante Camille Saint-Saëns plotseling overleden. Deze onvermoeibare nomade, die dertig jaar lang de glorieuze faam van de muziek van Frankrijk over de hele wereld heeft uitgedragen, is niet meer. Een pijnlijk en tragisch einde van een leven van sublieme reikwijdte […] Als de tranen vanavond Frankrijk bij de keel grijpen, zal morgen haar hart bloeien als ze de overvloedige oogst van haar geliefde zoon beziet!” 

In april van dat jaar had de componist, 85 jaar oud, drie blazerssonates uitgebracht: voor klarinet, hobo en fagot. Ze worden gerekend tot zijn meesterwerken. Hij was ook nog altijd meesterpianist: dat jaar speelde hij Liszt op concerten. Nog groter was zijn faam als organist. Een makkelijk karakter had hij niet, zegt zijn necrologie: “We herinneren ons de virulente campagne die hij tegen Wagner voerde. Agressief was hij vaak, ook onnodig. Maar zijn woede placht weg te sterven als stormachtige winden.”

Een genie
De muziekcriticus Harold Schönberg schreef over Saint-Saëns: “Weinigen beseffen dat hij het meest opmerkelijke muzikale wonderkind in de geschiedenis was, meer nog dan Mozart.” Hij gaf zijn eerste grote concert op zijn tiende, uit zijn hoofd – wat toen nog niet gebruikelijk was – en bood als toegift aan een willekeurige Beethovensonate te spelen. Hij gaf een leven lang koortsachtig tournees in Europa en Amerika. Even koortsachtig
componeerde hij, alleen al in 1913 was de opbrengst meer dan driehonderd stukken. Hij presteerde het om à l’improviste twee pianopartijen op één piano te spelen en noteerde voor een pianist die zijn partij in de taxi had laten liggen, een heel werk uit
het blote hoofd.

Saint-Saëns kende tragiek. Twee zoontjes die hij kreeg met zijn twintig jaar jongere vrouw stierven als kleuter kort na elkaar, de een aan een ziekte en de ander door de val uit een raam van vijfhoog. Saint-Saëns, die van dat laatste ongeluk zijn vrouw de schuld gaf, ging weg met achterlating van een briefje op de sofa: ‘Ik ben weg’. Hoewel ze beiden oud werden (zijn vrouw overleed in 1950), hebben ze elkaar nooit meer gezien.
Met zijn conservatieve opvattingen verloor Saint-Saëns gaandeweg steun. Hij dwarsboomde Debussy en van Stravinsky’s Sacre du printemps zei hij: “Si ça c’est de la musique moi je suis un babouin!” (als dat muziek is, dan ben ik een baviaan!). Saint-Saëns werd door een criticus omschreven als “de enige grote componist die geen genie was”. Maar zijn muziek was weergaloos populair: een kwart van alle muziek die bij stomme films en in restaurants werd gespeeld, was van hem.

De sonates voor houtblazers
Uit reactie op de moderniteit richtte Saint-Saëns zich op het laatst op een sobere Frans-traditionele muziekstijl. De drie blazerssonates kenmerken zich door strakke lijnen en een lichte begeleiding. Kalmte en eenvoud zetten de toon in de pastorale hobosonate. De fagotsonate is vaak geestig en heeft een schitterende lange melodieuze lijn in het langzame deel. De klarinetsonate is vanwege haar langzame deel wel een grafschrift genoemd. Saint-Saëns geeft blijk van grote kennis van het instrument. Geregeld speelde ik met de Groningse pianiste Lieke Bos de Klarinetsonate, die we – met uitzondering van het laatste deel – ideaal voor amateurs vinden.

De klarinetsonate
Het eerste deel heeft een A-B-A’-A-patroon, waarbij deel B geen duidelijke tonaliteit heeft. Saint-Saëns weeft zijn thema’s knap door verschillende toonsoorten. Het tweede deel heeft de lichtheid van een dans, met sprongen van anderhalf octaaf die de klarinet erg goed afgaan. Verminderde septiemakkoorden doen ook hier de toonsoort wankelen. Het derde deel is een unicum: de klarinet speelt een melodie van slechts een handvol noten, eerst fortissimo in het laagste register en dan pianissimo in het hoogste. In het vierde deel geven de virtuoze toonladders en arpeggio’s, de triolen en nauwe harmonie energie, maar muzikaal is het misschien minder interessant dan de rest. Zoals ook in de andere delen, wordt muziek van het begin aan het eind gerecapituleerd. De terugkeer van het eerste deel in de coda ademt berusting.

De uitvoeringen
De sonate van Saint-Saëns is volgens de website bachtrack.com nummer 2 van van de favoriete klarinetsonates, na Brahms. Op de bibliotheeksite Muziekweb vind je veertig opnamen. Daarvan zijn zeven klarinettisten vrouw (waarom zo weinig?), tien komen uit Frankrijk. De klarinetsonate is duidelijk populairder dan Saint-Saëns’ fagotsonate (28 opnamen) en hobosonate (5 opnamen). Ze scoort ook hoog onder alle klarinetsonates: niet zo hoog als Brahms (ruim 60 opnamen), Debussy’s Rhapsodie (50) en vooral Poulenc (bijna 90), maar de klarinetsonates van Mendelssohn, Bernstein, Reger en Hindemith blijven ver achter. Opvallend is hoeveel grote namen ontbreken: Karl Leister, Jörg Widmann, Dieter Klöcker, George Pieterson, Sharon Kam.
Saint-Saëns schreef precieze metronoomcijfers voor, maar toch verschilt de lengte van de opnames aanzienlijk. Het tweede deel neemt gemiddeld minder dan vijf minuten, maar Richard Stoltzman doet er zesenhalve minuut over, terwijl Sabine Meyer ver onder de vier minuten blijft en Salvadore Rähni na ruim drie minuten klaar is. Het laatste deel, gemiddeld vijf minuten, duurt bijna zes minuten bij Annemarie van der Heijden (begeleid met orgel), Walter Boeykens, Richard Stoltzman en Reginald Kell.

Hier een vergelijking van drie vrij recente opnamen. Wil je raden om welke spelers het gaat? Alledrie hebben ze Vlaams-Nederlandse deelname.
Op opname A duurt de sonate 17:15 minuten. De klarinettist speelt heel beheerst, meest langzaam en in een erg regelmatig ritme. De toon is Duits (maar het is een Buffet). Het tweede deel is zangerig, het langzame deel een plechtig soort Dies irae. In het hoge tempo van het vierde deel blijft de klarinet ingetogen en lijken technische obstakels niet te bestaan.
In opname B klinkt de piano historisch (die is van 1930) en is de toon van de klarinettist gelijkmatig en soms wat vlak in alle registers. Het tweede deel klinkt als een draaiorgeltje, het derde ernstig, het vierde speels. Je beleeft een aangenaam klein kwartier aan de sonate.
In opname C, ruim 16 minuten, zit swing, met flinke uithalen, licht rubato en vibrato die het eerste deel bijna vrolijk maken. Vriendelijk is het tweede deel, melancholisch het derde. In het vierde deel worden uitbundige accenten aangebracht. Mijn kleine panel waardeerde het elan van C, maar vond A het mooist.

Spelers en bronnen
De spelers van opname A, B en C staan elders op deze website (bij: Artikelen). Hier vind je ook de gebruikte bronnen.






@